Afbeelding
Foto: ©Heemkundekring Son en Breugel

Toendertijd: Het einde van de watermolen van Wolfswinkel

Algemeen Heemkunde

Son en Breugel - In het archief van de Heemkundekring bevinden zich twee kopieën van pentekeningen gemaakt door Johan Dionysius Looyen (1876-1944), architect, tekenaar en pentekenaar. De ene tekening stelt voor de kerk van Son in 1930, de andere is een afbeelding van de kerk van Breugel, ongedateerd maar vermoedelijk ook uit 1930. In de periode 1929-1930 was Looyen zeer actief in onze regio.

Zo schreef hij een serie artikelen voor de Provinciale Noordbrabantsche & 's-Hertogenbossche Courant over de watermolens op de Dommel. Ieder artikel ging vergezeld van een pentekening van zijn hand van de betreffende watermolen. Over de twee watermolens die Son en Breugel het dichts nabij waren, te weten de molens van Hooidonk en Wolfswinkel, had hij een heel verschillende mening. Terwijl hij de molen van Hooidonk wat zuinigjes een 'aardig geval' noemde, werd hij helemaal lyrisch bij het aanschouwen van de molen van Wolfswinkel. Aan een vriend schrijft hij: "Ik heb de molenkoorts duchtig te pakken en ik geloof dat ik de crisis doormaak bij den Wolfwinkelschen molen."

De pentekenaar vond de watermolen een openbaring en betreurde het dat hij de molen niet eerder gekend had. Vele kunstenaars hadden de molen in de ruim driehonderd jaar van zijn bestaan getekend en geschilderd. Van de Bossche schilders waren dat o.a. mejuffrouw Antonie Lewin (1858-1938) en Frans Slagers (1876-1953). Deze laatste had zelfs een zeer gevoelig schilderij van de molen gemaakt. Maar Looyen had nog een reden om de molen te vereeuwigen, er waren namelijk geruchten dat de watermolen spoedig zou gaan verdwijnen. Het waterschap 'Het stroomgebied van de Dommel' had de sluis en het stuwrecht gekocht zodat de hartslag eraan ontnomen was. De molenaar, de heer L.H. van der Hagen, was eigenaar gebleven van het gebouw, maar wat moest hij ermee doen nu hij er zijn bedrijf niet meer in kon uitvoeren? Als straks de onderhoudswerken zouden komen, konden de kosten hem wel eens te machtig worden en dan zal het spoedig gedaan zijn met de molen.

De kunstenaar vervolgt zijn poëtische beschrijving van de molen en zijn omgeving: "In het vredige landschap, niet ver van den Macadamweg, waarover in spoedend ijlen, het autoverkeer voortjaagt, is niet ver van Son het gehucht Wolfswinkel gelegen. Het mulle zandpad is afgeteekend door bomen, afwisselend eiken, beuken en canada's. Bij de kromming van de baan, achter een paar landelijke hoeven, in den lommer van het opgaande hout, staan de houten molengebouwen tegen de sluisdeur te droomen. De Dommel glijdt onder de brug door en vervolgt haar weg door de sluizen, die geregeld worden door de groote hefboomraderen op de zware leuning van de brug gebouwd. Als noot van den arbeid is boven de luiken in den topgevel een stoere hijschluifel uitgebouwd en de donker geteerde plankenwanden der beide molengebouwen staan naïef te doezelen onder het zware, beschuttende rieten dak."

Een paar dagen na deze bijdrage aan de krant verscheen een vervolgartikel over de watermolen van Wolfswinkel. Bij dit artikel tekende Looyen de achterkant (de kolkzijde) van de molen. Hij constateerde dat de graanmolen nog in een goede staat was en niet lang geleden moest zijn opgeknapt. De oliemolen was in verval evenals het tweede grote rad. Toch moest het mogelijk zijn de molen tegen niet al te hoge kosten op te knappen. Maar, vroeg hij zich af: "Wie neemt het initiatief om deze zo echt Brabantse en typische watermolen die door zijn bouw en ligging de aandacht verdient om degenen die van de Brabantse romantiek houden, hiervan nog lange jaren te doen genieten? Wie geeft de stoot om dit buitengewoon fraai hoekje te behouden?"

De oproep voor het behoud van de watermolen vond geen gehoor. In de crisisjaren werden andere zaken belangrijker gevonden. In oktober 1931 constateerde C. van Andel (van 1919-1924 directeur van het postkantoor in Sint-Oedenrode) in het tijdschrift De Wandelaar al dat de molen een bouwval was geworden. De restanten van de oliemolen werden in 1940 afgebroken. De graanmolen moest in 1947 het loodje leggen en het molenwiel werd gedempt. Pentekenaar Looyen heeft het einde van zijn prachtmolen niet meer hoeven meemaken, hij overleed in 1944 in Voorburg.