Afbeelding
Foto: Astrid Timmers

Column Luc: Het zwaard van Damocles

Algemeen Column

Son en Breugel - Elke ochtend zie ik ze liggen. Glimmende, groene projectielen, de grond is er bezaaid mee. Soms geplet, een gehavende schaduw van zichzelf, soms met een deuk, waar het projectiel iets geraakt heeft. Ze vallen spontaan uit de lucht, zo nu en dan hoor je een ‘Tak!’, ten teken dat ze hun doelwit geraakt hebben. Mijn auto, of die van een van de buren. Het geluid is hard en scherp, er gaat dreiging van uit.

Met enig wantrouwen kijk ik naar de boven, iedere keer dat ik me buiten waag. Alsof ik bang ben dat de hemel op mijn hoofd zal vallen, net als Asterix. Alles lijkt rustig, alsof ze wachten tot ik binnen bereik ben, om dan te zeggen: ‘Van onderen!’ Bang ben ik niet, eerder bezorgd. Ziet u, ik heb geen weelderige haardos die mijn hoofd zou kunnen beschermen. Voor mij is het elke ochtend spitsroeden lopen, snel een sprintje trekken naar mijn auto, de sleutel in de aanslag, gauw op ‘ontgrendelen’ drukken (hopen dat-ie het pakt, soms hapert hij even, paniek!), met een ruk de deur open, mijn tas naar binnen smijten en vliegensvlug er zelf achteraan! Dit alles uit vrees voor een voltreffer, recht op mijn tere hoofd. Met alle gevolgen van dien.

Gezien het kabaal die ze maken wanneer ze de auto’s bombarderen, vrees ik het ergste. Een scherpe, ziedende pijn, een gat in mijn hoofd, het bloed dat eruit gutst, in een ambulance naar het ziekenhuis, met loeiende sirenes, nee dat zie ik niet zitten. Om een helm te gaan dragen, dat gaat me te ver. Hoewel?

Iedere dag die dreiging die boven je hoofd hangt, als het zwaard van Damocles. Het is nooit ver weg, elk moment kan het gebeuren, het gevaar hangt voortdurend in de lucht. Elke keer dat het goed gaat, dat ik het gevaar weet te ontwijken, betekent alleen dat het gevaar dichterbij komt. Dat het moment dat ik wel geraakt word steeds onvermijdelijker wordt. Het kan toch niet goed blijven gaan?

Ineens, op een onbewaakt moment, was het zover. Het onvermijdelijke gebeurde, op een zonovergoten ochtend aan het eind van de zomer. Een licht geritsel in de takken boven me, een korte ‘Tik!’, een al even korte flits van pijn, en het was voorbij. Geen hoofdpijn, geen gapende wond, geen spatje bloed, niets. Al met al viel het best mee, zo zie je maar.

Maar toch. Het is niet netjes, ik kon het niet laten. ‘Eikel!’, dacht ik.