foto ter illustratie
foto ter illustratie Foto: Annie Maessen

Column Luc: Waterkoud

Algemeen Column

Son en Breugel -  Het was een grijze, grauwe winterdag. Een zaterdag, een verdwaalde ‘Blue Monday’. Het was intens koud, waterkoud, zou mijn moeder zeggen. Het voelde alsof kille, klamme vingers zich naar mij uitstrekten. Niet om me liefdevol te strelen, maar om me te omarmen in een ijskoude omhelzing.

Snel fietste ik verder, in een poging de kille vingers te snel af te zijn en misschien een beetje op te warmen. De kou drong door tot in mijn botten, bleef hangen in mijn kleren. Als ik al te lang zou dralen, alvorens huiswaarts te gaan, zou het alleen maar erger worden. Zaterdagochtend is mijn moment om boodschappen te doen, vlees, vis en groenten, zo vers mogelijk. Dan moet je vroeg uit te veren, ook op zaterdag. Dat is niet erg, dan houd je ook meer over van je dag. Het is lekker om je dag actief te beginnen door een stukje te fietsen, al is het niet ver. Mits het niet regent, of het waterkoud is.

Dikke handschoenen doe ik liever niet aan, dan heb je helemaal geen gevoel in je vingers. De dunne handschoentjes die ik altijd in mijn jaszakken heb zitten (dan weet ik zeker dat ik ze bij heb!) voldeden niet helemaal, enigszins verkleumd en met koude handen stapte ik van mijn fiets, in het centrum van ons mooie dorp. Het was niet druk bij de visboer, ook niet bij de slager, dus voor ik het wist zat ik weer op de fiets. De verkleumende vingers strekten zich wederom naar mij uit, vasthoudender dan op de heenweg. De kou trok meer en meer in mijn kleren, tot ik me nauwelijks voor kon stellen het ooit weer warm te krijgen.

De zon liet zich niet zien, verschool zich achter dikke wolken. Zo midden in de winter komt ze simpelweg kracht te kort om de wolken te doen smelten. Van de zon had ik weinig te verwachten, deze dag. Hard fietsen was de enige oplossing, wel een met een vervelende consequentie: een koude wind, die steeds sneller langs mijn gezicht streek, als een kille streling, koud en liefdeloos. Mijn oren en mijn kale knikker zaten verscholen onder een dikke muts, geen overbodige luxe.

Met elke trap kwam mijn bestemming dichterbij, mijn thuis waar mijn lief op me wachtte. Blij deed ik de poort open, zette mijn fiets weg en snelde naar binnen. Naar de warme omhelzing van mijn lief, en weg uit die waterkou.