Afbeelding
Foto: Wil Feijen

Column Judith: Angstig

Column

Tijdens mijn nachtdienst word ik door de afdeling gebeld. Ze is gevallen en heeft geen zichtbaar letsel. Nadat collega’s haar overeind hebben geholpen en een praatje met haar maakten, krijgt ze een wegraking. De uitslagen van standaardcontroles als bloeddruk, pols en temperatuur laten geen noemenswaardige afwijkingen zien. Ook haar bloedsuikerwaarde, ze heeft diabetes, is normaal. 

Als ik haar zie, reageert ze niet op aanspreken of aanraken. Ik zie geen afhangende mondhoek. Zowel haar linker- als haar rechterkant zijn volledig ontspannen. 

In eerdere gesprekken met de arts heeft ze aangegeven dat ze niet meer naar het ziekenhuis wil; vanwege meerdere aandoeningen is ze er te vaak geweest. Ze vindt haar leven voltooid. 

Onze arts is onderweg om haar te onderzoeken en vraagt me haar dochter te bellen en haar van de situatie op de hoogte te brengen. 

Tijdens het telefoongesprek blijkt dat dochter op vakantie is en niet per direct naar haar moeder kan komen. Ik beloof haar goed voor haar moeder te zorgen en haar op de hoogte te houden. 

Intussen neem ik plaats op het bed van mevrouw en houd haar hand vast. 

Terwijl ik daar zo zit, de arts kan elk moment arriveren, knippert ze na enige tijd met haar ogen. Langzaam maar zeker komt ze weer bij. Angstig kijkt ze me aan, spreken lukt nog niet. Ik leg haar uit wat er is gebeurd en vraag of ik haar dochter moet bellen. Dankbaar slaat ze haar ogen neer. 

Een emotioneel telefoontje volgt, waarbij haar spraak gelukkig terugkeert. 

Inmiddels is de arts gearriveerd. Terwijl hij haar lichamelijk onderzoekt, keren steeds meer functies terug. Ze kan weer volzinnen spreken en haar armen en benen weer bewegen. 

Als mevrouw en haar dochter gerustgesteld zijn, wensen we haar een fijne nachtrust toe en verlaten haar kamer.