•	Prent: Interieur van een herberg, Anthonie van den Bosch, 1778-1838.
• Prent: Interieur van een herberg, Anthonie van den Bosch, 1778-1838. Foto: Heemkundekring Son en Breugel

Gerrit Schutjes: Een onaangenaam mens (deel 2)

Algemeen

Son en Breugel - In deel 1 zagen we in twee voorbeelden dat Gerrit Schutjes uit Son zich behoorlijk onsympathiek gedroeg. Hij weigerde zijn schulden te betalen en als iemand hem tegensprak sloeg hij er meteen op los. In dit deel laten we zien dat het met Gerrit helemaal de verkeerde kant opging.

In 1755 kwam Gerrit weer in opspraak. Gerrit was dat jaar borgemeester van Son. Dat betekende dat alle inkomsten en uitgaven van het dorpsbestuur via hem liepen. Onder de uitgaven vielen ook de betalingen voor het onderhoud van de woning van predikant De Jongh. De pastorie was zeer bouwvallig en werklieden waren bezig het pand op te knappen. Een van de werklieden was Simon van Dam. Hij ging op een dag met zijn urenbriefje in de hand zijn werkloon halen bij Gerrit Schutjes. Maar in plaats van geld geeft Gerrit hem: "gewelddadig eene violente vuijst slagh, sijn oog bont, pers en blauw slaende" en neemt het urenbriefje van hem af. Dominee De Jongh beklaagde zich daarop bij de schepenen over het niet betalen van het onderhoud van de pastorie en de slechte behandeling van de werklieden door Gerrit Schutjes. De werklui worden door hem afgesnauwd met de woorden: "Werkt maer voort aen de pastorije maar siet hoe ghij u geld krijght." Schutjes meende ten onrechte dat de predikant alle reparaties zelf moest betalen. Dat had De Jongh ook zeker al negen jaren lang gedaan maar hij vond het nu welletjes.

De schepenen nemen de klacht van de predikant niet al te serieus. Waarschijnlijk hadden zij er geen moeite mee dat de gereformeerde kerk werd tegengewerkt en namen zij Schutjes impliciet in bescherming. Uiteindelijk zou De Jongh door de Raad van Brabant in het gelijk worden gesteld en kreeg hij alsnog zijn geld.

Donderdag 4 januari 1759. Gerrit Schutjes ging bij het echtpaar Jan en Anneke van Dinther verhaal halen omdat zijn hond was vergiftigd. 's Avonds om een uur of zeven kwam Gerrit de herberg van Jan van Dinther binnen, ging bij het vuur zitten en bestelde een potje bier. Het echtpaar Van Dinther ging in hun kamertje om voor andere gasten enig geld te wisselen. Gerrit liep hen achterna en zei tegen Jan: "Gij waart gisteren avont niet thuis, nu kom ik hier om te sien of gij mijnen hont wilt betalen die gij bedorven hebt." Jan antwoordde: "Ik weet van uwen hont niet af, hebde gij iets op mij te pretendeeren, spreekt mij met regte aan." Gerrit vervolgde: "Uw wijff heeft het gedaan maar dat gij het gedaan had, ik sou u anders leeren." Toen reageerde Anneke met: "Als gij in mijnen pot quaamt, ik souw uw soo wel voor uw bakkes slaan, als den hont." Toen waren de rapen gaar. Gerrit sloeg Jan tegen de zijkant van zijn hoofd. Daarop begon Anneke om hulp te roepen. Zij trok Gerrit van haar man af waarop Gerrit "haer heeft aangevat en zijne drie vingers in haren mont heeft gesteeken en haer op differente plaatsen soo in haar aangesigt als op haar hart heeft gekrabt, dat zij sterk bloeijde." Anneke ging daarop vorster Van Lith halen.

Bij terugkomst bleek Gerrit Schutjes nog steeds "quaataardigh" te zijn. Hij begon nu tegen de vorster te tieren: "Vervloekte vorster, verrader, verklikker en spion, wat komde gij hier doen, allo daar uijt off ik schup uw daar uijt." Vervolgens nam hij Van Lith bij zijn arm en heeft hem de deur uitgestoten. Waarna hij Anneke nog "eenen swaren slagh in haar aangesigt heeft toegebragt, sodanig vièment dat haar al het vuur uijt haar oogh sprongh en waardoor dan ook haar regter oogh seer ontsteeken was geworden." Daarna dronk Gerrit op zijn dooie gemak nog drie dropkes brandewijn.

Gerrit kwam steeds meer in de problemen. De ruzies bezorgden hem een slechte naam en de processen die hij moest voeren kostten hem handenvol geld. Toen ook nog eens bleek dat hij in zijn functies van borgemeester en collecteur van de verpondingen zijn administratie niet goed had bijgehouden en hij zelfs gefraudeerd had, had hij zijn laatste krediet verspeeld. Blijkbaar had hij dat zelf ook in de gaten want in mei 1759 vertrok Gerrit met de noorderzon uit Son en Breugel met achterlating van zijn schamele bezittingen. In juli 1762 dook hij met zijn vier kinderen op in Eindhoven waar hij ging wonen. Twee weken later overleed hij en werd daar begraven.