Afbeelding
Foto: Wil Feijen

Column Judith: Een brok in mijn keel

Algemeen Column

Son en Breugel - Het zijn vreemde tijden. Ons sfeervolle verpleeghuis is uitgestorven. Leeg. Kaal. En vooral eenzaam!

Afgelopen week werd ze bij ons opgenomen. Ze verhuisde vanuit haar residentie-appartement naar een kamer op onze afdeling. Het ging thuis niet meer. Een verdenking van dementie, geen familie in de buurt en een gebroken bovenarm (ze valt regelmatig uit haar bed) maken thuiswonen niet langer verantwoord. 

Om 11 uur werd ze met de ambulance gebracht. Wat is ze ellendig. De laatste tijd heeft ze nauwelijks gegeten en gedronken. Dat heeft een behoorlijke tol van haar geëist. 

Bij de opname mocht haar broer, haar enige mantelzorger, woonachtig in Utrecht, niet aanwezig zijn. We zitten namelijk op slot vanwege de regels omtrent het coronavirus en dat betekent dat ze helemaal alleen is, omringd en verzorgd wordt door vreemde mensen die ze helemaal niet kent. 

Ze begrijpt er niks van, is argwanend naar ons en weigert geholpen te worden of een gesprek te voeren. 

Mogelijk door de stress en eenzaamheid wordt ze gedurende de eerste dag ziek; misselijk. Ze geeft over en kan niets binnen houden. Als een hoopje ellende ligt ze in bed. De zorgmomenten kosten haar veel energie en dat begrijp ik. 

In de paar dagen dat ze bij ons is, gaat het steeds slechter; we maken ons zorgen. Aan haar broer wordt toestemming verleend om langs te komen, afscheid te nemen. 

Als ik, aan het einde van mijn dienst, nog even bij haar zit en haar hand vasthoudt, zegt ze: ‘Dankjewel, jullie zijn zo lief!’

Met een brok in mijn keel ga ik naar huis.